Zingen
De leerlingen leren het lied van de giraf. Als eerste laat de leerkracht de kinderen het hele lied horen. Daarna leert de leerkracht het lied aan door een regel voor te zingen, waarna de kinderen de regel na zingen. Als er bepaalde regels lastig zijn, zingen de kinderen hem twee keer na.
Aan de hand van de tekening op het bord legt de leerkracht uit dat de nek heeel lang is, dus de toon ook heeel lang. Als je naar de poten kijkt op de tekening zie je dat de toon van laag naar hoog gaat als je over de poten zingt.
Dansen
De leerkracht maakt met behulp van muziekstrumenten een geluid. De kinderen bedenken welk dier hierbij zou kunnen horen en bewegen op de maat mee.
Luisteren
De leerlingen spelen een dierengeluidenspel. Een leerling komt voor de klas met zijn rug naar de klas toe. De leerling moet raden welk dier het hoort en wie van de andere leerlingen het dierengeluid maakt. De leerlingen die in de klas zitten nemen allemaal een dier in hun hoofd, zodra de leerkracht hen aanraakt maken ze het dierengeluid. De maker van het geluid en de rader voor de klas wisselen met elkaar. De leerlingen mogen een dierengeluid dat als eens gemaakt is, niet nogmaals maken.
Maken
De leerlingen maken een eigen muziekstukje in groepjes. Hier laten zij minimaal 4 dieren horen met behulp van een instrument. Een blokfluit kan bijvoorbeeld het geluid van een vogeltje zijn, een trommel van een olifant, enzovoorts. De muziekstukjes over de dieren worden direct achter elkaar uitgevoerd. De rest van de klas mogen dan raden welke dieren zij horen.
Noteren
De leerlingen noteren hun zelfgemaakte muziekstukje op papier. Zij mogen zelf kiezen hoe zij dit doen, het kan bijvoorbeeld met tekeningetjes van het instrument om weer te geven hoe vaak ze dit laten horen, of ze kunnen het met andere tekens doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten